Deze column verscheen op 26 september 2018 in Trouw.
Er zijn mensen die beweren dat de relatie tussen lerarensalarissen en lerarentekorten nog nadere analyse behoeft. Ik weet het, het is moeilijk te geloven dat deze mensen echt bestaan, u komt ze in uw nabije omgeving mogelijk ook niet tegen; Men treft ze vooral aan onder de mensen die bepalen, die de teugels van dit land alleen bij wijze van spreken in handen hebben. Zo sprak ik een hoge ambtenaar van OCW die hiervan overtuigd was, evenals een VVD-senator, vorige week konden we zelfs Klaas Dijkhoff deze vraag hardop in de Tweede Kamer horen stellen.
Dit beperkt zich niet alleen tot VVD’ers, want ook de grootste vriend van het onderwijs, Alexander Pechtold, die notabene 1,9 miljard in het onderwijs investeert, verklapte vorige week op NPO Radio 1 ook niet te weten hoe hogere salarissen gaan leiden tot meer leraren en tot een hogere kwaliteit van onderwijs.
Ik zou hier natuurlijk gewoon nog eens de feiten kunnen opnoemen: dat zoveel procent salarisverhoging de tekorten met zoveel procent vermindert, dat in landen waar geen lerarentekorten zijn het salaris competitief is, en dat dit wordt afgedwongen door een sterke vakbond, of gedaan wordt door een overheid die vanwege gezond verstand besluit om de salarissen periodiek te verhogen.
En natuurlijk is voldoende leraren nog geen garantie voor goede leraren, en daarmee ook niet voor een hoge kwaliteit van onderwijs, daar heeft de heer Pechtold een punt. Maar een gebrek aan bevoegde leraren is wel een garantie voor slecht onderwijs, met vierdaagse schoolweken of onbevoegde lui voor de klas. Het liefst heb je een licht overschot aan gekwalificeerde docenten, het is allemaal geen geheim.
Ik zou het inderdaad kunnen opnoemen, maar dat gaat uiteraard aan het punt voorbij: dat degenen die bepalen en beslissen ook bepalen welke kennis wel telt en niet telt, en dat ik daarom hier alles kan opschrijven tot het een ons weegt, zogezegd, maar zodra deze uiteenzetting van onbetwistbare feiten als gevaarlijk wordt beschouwd voor het fragiele, wankele construct dat dit kabinet bijeenhoudt, deze terzijde wordt geschoven als rabiaat, zuur en ondeugdelijk; het holle gepraat van een verwarde man op de achterste pagina’s van een of andere krant.
Ik vroeg me bij Prinsjesdag af voor wie die Troonrede nou eigenlijk bedoeld was. Was de duizelingwekkende verzameling aan plusjes en percentages waar geen lijn in te ontdekken viel nu bedoeld voor het volk? Of voor de coalitiepartijen zelf, als een soort eindeloos doorlopende bezweringsformule, zodat ze niet het gekras aan de poorten zouden horen, het gehuil in de verte, en zo de geur konden ontkennen van een veenbrand die langzaamaan een vuurzee werd.
Recente reacties